Información sobre la palabra stotteren (neerlandés → Esperanto: balbuti)

Sinónimo: hakkelen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈstɔtərə(n)/
Separaciónstot·te·ren

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) stotter(ik) stotterde
(jij) stottert(jij) stotterde
(hij) stottert(hij) stotterde
(wij) stotteren(wij) stotterden
(jullie) stotteren(jullie) stotterden
(gij) stottert(gij) stotterdet
(zij) stotteren(zij) stotterden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) stottere(dat ik) stotterde
(dat jij) stottere(dat jij) stotterde
(dat hij) stottere(dat hij) stotterde
(dat wij) stotteren(dat wij) stotterden
(dat jullie) stotteren(dat jullie) stotterden
(dat gij) stotteret(dat gij) stotterdet
(dat zij) stotteren(dat zij) stotterden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
stotterstottert
Participios
Participio presenteParticipio pasado
stotterend, stotterende(hebben) gestotterd

Muestras de uso

Hij stottert als hij nerveus is.

Traducciones

alemánstammeln; stottern; lallen
catalánbalbucejar; quequejar
checokoktat
españolbalbucear; tartamudear
esperantobalbuti
feroésstama
francésbafouiller; balbutier; bégayer; bredouiller
frisón de Saterlandmäd do Woude anhoolde; stoomerje; stutterje
húngarodadog
inglésstammer; stutter; falter; splutter
latínbalbutire
portuguésbalbuciar; gaguejar; tartamudear
rusoзаикаться