Información sobre la palabra bijwonen (neerlandés → Esperanto: ĉeesti)

Sinónimos: aanwezig zijn, aanwezig zijn bij, getuige zijn van

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈbɛi̯ʋonə(n)/
Separaciónbij·wo·nen

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) woon bij(ik) woonde bij
(jij) woont bij(jij) woonde bij
(hij) woont bij(hij) woonde bij
(wij) wonen bij(wij) woonden bij
(jullie) wonen bij(jullie) woonden bij
(gij) woont bij(gij) woondet bij
(zij) wonen bij(zij) woonden bij
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) bijwone(dat ik) bijwoonde
(dat jij) bijwone(dat jij) bijwoonde
(dat hij) bijwone(dat hij) bijwoonde
(dat wij) bijwonen(dat wij) bijwoonden
(dat jullie) bijwonen(dat jullie) bijwoonden
(dat gij) bijwonet(dat gij) bijwoondet
(dat zij) bijwonen(dat zij) bijwoonden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
woon bijwoont bij
Participios
Participio presenteParticipio pasado
bijwonend, bijwonende(hebben) bijgewoond

Muestras de uso

Šojgu woonde deze week in Pyeongyang Overwinningsdag bij, de dag waarop de wapenstilstand in de Koreaanse Oorlog wordt gevierd.
Ik wil het bijwonen.
Hij was gekomen om de begrafenis van zijn vader bij te wonen.

Traducciones

afrikáansbywoon
alemándaneben sein; dabei sein; anwesend sein; beiwohnen
catalánassistir; ésser‐hi; estar present; presenciar; ser‐hi
españolasistir; asistir a; estar presente
esperantoĉeesti; apudesti
feroésvera hjástaddur
francésassister; assister à; être présent
frisón occidentalbywenje
inglésattend; witness
latínadesse
papiamentoasistí; presensiá
polacobyć obecni
portuguésassistir; estar presente
suecobevista; åse