Información sobre la palabra bus (neerlandés → Esperanto: aŭtobuso)

Sinónimo: autobus

Categoría gramaticalsustantivo
Pronunciación/bɵs/
Separaciónbus
Géneromasculino o femenino
Pluralbussen

Diminutivo
SingularPlural
busjebusjes

Muestras de uso

Tien mensen kwamen om het leven toen de bus waarin ze zaten, werd bedolven onder een modderstroom.
Donderdag liep een bus met 36 passagiers vast in de sneeuw.
Meerdere bussen raakten hierbij beschadigd.
Ik denk dat ze de bus van half vijf wil halen.
De 23‐jarige studente werd in december 2012 door zes mannen verkracht in een bus in de Indiase hoofdstad New Delhi.

Traducciones

afrikáansbus
albanésautobus
alemánAutobus; Bus
catalánautobús
checoautobus
danésbus
españolautobús
esperantoaŭtobuso; buso
feroésbussur
finésbussi
francésautobus; autocar
frisón de SaterlandAutobus; Bus
frisón occidentalbuso
galésbws
húngaroautóbusz; busz
inglésbus; coach
italianoautobus
malayobas; bus
noruegobuss
papiamentobùs; konvoi
polacoautobus
portuguésauto‐ónibus; autocarro
rumanoautobuz
rusoавтобус
tailandésรถโดยสาร; รถเมล์
turcootobüs