Información sobre la palabra doorléven (neerlandés → Esperanto: travivi)

Sinónimos: beleven, doormaken, ondergáán, overbréngen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/dorˈlevə(n)/
Separacióndoor·le·ven

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) doorleef(ik) doorleefde
(jij) doorleeft(jij) doorleefde
(hij) doorleeft(hij) doorleefde
(wij) doorleven(wij) doorleefden
(jullie) doorleven(jullie) doorleefden
(gij) doorleeft(gij) doorleefdet
(zij) doorleven(zij) doorleefden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) doorleve(dat ik) doorleefde
(dat jij) doorleve(dat jij) doorleefde
(dat hij) doorleve(dat hij) doorleefde
(dat wij) doorleven(dat wij) doorleefden
(dat jullie) doorleven(dat jullie) doorleefden
(dat gij) doorlevet(dat gij) doorleefdet
(dat zij) doorleven(dat zij) doorleefden
Participios
Participio presenteParticipio pasado
doorlevend, doorlevende(hebben) doorleefd

Muestras de uso

Iets dergelijks doorleefde ik toen de oceaan in het pakijs roerloos, van alle leven ontdaan, onbeweeglijk, zwijgend en wit zich rondom mij uitstrekte.