Información sobre la palabra beleven (neerlandés → Esperanto: travivi)

Sinónimos: doorléven, doormaken, ondergáán, overbréngen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/bəˈlevə(n)/
Separaciónbe·le·ven

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) beleef(ik) beleefde
(jij) beleeft(jij) beleefde
(hij) beleeft(hij) beleefde
(wij) beleven(wij) beleefden
(jullie) beleven(jullie) beleefden
(gij) beleeft(gij) beleefdet
(zij) beleven(zij) beleefden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) beleve(dat ik) beleefde
(dat jij) beleve(dat jij) beleefde
(dat hij) beleve(dat hij) beleefde
(dat wij) beleven(dat wij) beleefden
(dat jullie) beleven(dat jullie) beleefden
(dat gij) belevet(dat gij) beleefdet
(dat zij) beleven(dat zij) beleefden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
beleefbeleeft
Participios
Participio presenteParticipio pasado
belevend, belevende(hebben) beleefd

Traducciones

danésgennemgå
españolvivir un hecho; vivir un suceso
esperantotravivi
inglésexperience
polacoprzeżyć
portuguésatravessar; viver
tailandésต้อง