Información sobre la palabra bedaren (neerlandés → Esperanto: trankviliĝi)

Sinónimos: kalmeren, zich ongerust maken

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/bəˈdaːrə(n)/
Separaciónbe·da·ren

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) bedaar(ik) bedaarde
(jij) bedaart(jij) bedaarde
(hij) bedaart(hij) bedaarde
(wij) bedaren(wij) bedaarden
(jullie) bedaren(jullie) bedaarden
(gij) bedaart(gij) bedaardet
(zij) bedaren(zij) bedaarden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) bedare(dat ik) bedaarde
(dat jij) bedare(dat jij) bedaarde
(dat hij) bedare(dat hij) bedaarde
(dat wij) bedaren(dat wij) bedaarden
(dat jullie) bedaren(dat jullie) bedaarden
(dat gij) bedaret(dat gij) bedaardet
(dat zij) bedaren(dat zij) bedaarden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
bedaarbedaart
Participios
Participio presenteParticipio pasado
bedarend, bedarende(zijn) bedaard

Muestras de uso

En nog altijd was het water niet bedaard.

Traducciones

alemánberuhigen; sich beruhigen
españolcalmarse; sosegarse
esperantotrankviliĝi
frisón de Saterlandbedoarje; beraue; doalje
ingléscalm down
polacouspokoić się
portuguésaquietar‐se; sossegar; tranqüilizar‐se