Información sobre la palabra aanhebben (neerlandés → Esperanto: surhavi)

Sinónimos: dragen, ophebben

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈanɦɛbə(n)/
Separaciónaan·heb·ben

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) (ik)
(jij) (jij)
(hij) (hij)
(wij) aanhebben(wij)
(jullie) aanhebben(jullie)
(gij) (gij)
(zij) aanhebben(zij)
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) (dat ik)
(dat jij) (dat jij)
(dat hij) (dat hij)
(dat wij) aanhebben(dat wij)
(dat jullie) aanhebben(dat jullie)
(dat gij) aanhebbet(dat gij)
(dat zij) aanhebben(dat zij)
Participio presente
aanhebbend, aanhebbende

Muestras de uso

Hij had schoenen aan, en dat nog wel op vrijdag!

Traducciones

afrikáansaanhê
alemándarauf sein; anhaben; umhaben; aufhaben; tragen
españolllevar; tener puesto
esperantosurhavi
francésavoir; porter
frisón occidentaldrage
galésgwisgo
ingléswear
italianoportare
polaconosić
portuguéscalçar
sranan tongoweri
tailandésสวม; ใส่