Información sobre la palabra merken (neerlandés → Esperanto: signi)

Sinónimos: aanduiden, aangeven, een teken geven, kenmerken

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈmɛrkə(n)/
Separaciónmer·ken

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) merk(ik) merkte
(jij) merkt(jij) merkte
(hij) merkt(hij) merkte
(wij) merken(wij) merkten
(jullie) merken(jullie) merkten
(gij) merkt(gij) merktet
(zij) merken(zij) merkten
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) merke(dat ik) merkte
(dat jij) merke(dat jij) merkte
(dat hij) merke(dat hij) merkte
(dat wij) merken(dat wij) merkten
(dat jullie) merken(dat jullie) merkten
(dat gij) merket(dat gij) merktet
(dat zij) merken(dat zij) merkten
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
merkmerkt
Participios
Participio presenteParticipio pasado
merkend, merkende(hebben) gemerkt

Traducciones

alemánandeuten; markieren; zeichnen; anzeichnen; kennzeichnen
checooznačit; poznamenat
españolhacer un signo; indicar; marcar
esperantosigni
francésdésigner; marquer
frisón de Saterlandanteekenje; antjuude; känteekenje; liekteekenje; markierje; teekenje
frisón occidentaloantsjutte; merke
inglésmark
rumanoindica; semnala