Información sobre la palabra zepen (neerlandés → Esperanto: sapumi)

Sinónimo: inzepen

Categoría gramaticalverbo

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) zeep(ik) zeepte
(jij) zeept(jij) zeepte
(hij) zeept(hij) zeepte
(wij) zepen(wij) zeepten
(jullie) zepen(jullie) zeepten
(gij) zeept(gij) zeeptet
(zij) zepen(zij) zeepten
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) zepe(dat ik) zeepte
(dat jij) zepe(dat jij) zeepte
(dat hij) zepe(dat hij) zeepte
(dat wij) zepen(dat wij) zeepten
(dat jullie) zepen(dat jullie) zeepten
(dat gij) zepet(dat gij) zeeptet
(dat zij) zepen(dat zij) zeepten
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
zeepzeept
Participios
Participio presenteParticipio pasado
zepend, zepende(hebben) gezeept

Traducciones

alemánseifen
españolenjabonar
esperantosapumi
frisón de Saterlandienseepje; seepje
ingléssoap
portuguésensaboar