Información sobre la palabra repareren (neerlandés → Esperanto: ripari)

Sinónimos: fiksen, herstellen, maken, verhelpen, verstellen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/repaˈrerə(n)/
Separaciónre·pa·re·ren

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) repareer(ik) repareerde
(jij) repareert(jij) repareerde
(hij) repareert(hij) repareerde
(wij) repareren(wij) repareerden
(jullie) repareren(jullie) repareerden
(gij) repareert(gij) repareerdet
(zij) repareren(zij) repareerden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) reparere(dat ik) repareerde
(dat jij) reparere(dat jij) repareerde
(dat hij) reparere(dat hij) repareerde
(dat wij) repareren(dat wij) repareerden
(dat jullie) repareren(dat jullie) repareerden
(dat gij) repareret(dat gij) repareerdet
(dat zij) repareren(dat zij) repareerden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
repareerrepareert
Participios
Participio presenteParticipio pasado
reparerend, reparerende(hebben) gerepareerd

Muestras de uso

Kunnen we hem repareren?
Probeer nooit een kapot TV‐toestel zelf te repareren als u daar geen verstand van heeft.
Een was er tijdens de strijd licht beschadigd en werd gerepareerd toen er een tweede aanval, ditmaal door twaalf bommenwerpers, werd ingezet.

Traducciones

alemánreparieren
catalánarreglar; reparar
danésreparere
escocésmend
españoladerezar; arreglar; reparar; restaurar
esperantoripari
feroésbøta; væla um
francésrefaire; remédier; réparer; restaurer; goupiller
frisón de Saterlandreparierje
frisón occidentalferhelpe; reparearje; meitsje
inglésfix; repair; mend
inglés antiguohælan
italianoaggiustare; riparare
latínreparare
malayomembetulkan
papiamentodrecha
polaconaprawiać
portuguésconsertar; reparar; restaurar
suecoreparera; rätta
tagalogawín
tailandésแก้