Información sobre la palabra grendelen (neerlandés → Esperanto: rigli)

Sinónimos: afgrendelen, vergrendelen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈɣrɛndələ(n)/
Separacióngren·de·len

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) grendel(ik) grendelde
(jij) grendelt(jij) grendelde
(hij) grendelt(hij) grendelde
(wij) grendelen(wij) grendelden
(jullie) grendelen(jullie) grendelden
(gij) grendelt(gij) grendeldet
(zij) grendelen(zij) grendelden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) grendele(dat ik) grendelde
(dat jij) grendele(dat jij) grendelde
(dat hij) grendele(dat hij) grendelde
(dat wij) grendelen(dat wij) grendelden
(dat jullie) grendelen(dat jullie) grendelden
(dat gij) grendelet(dat gij) grendeldet
(dat zij) grendelen(dat zij) grendelden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
grendelgrendelt
Participios
Participio presenteParticipio pasado
grendelend, grendelende(hebben) gegrendeld

Muestras de uso

De middelste was wel gesloten maar niet gegrendeld.
Met deze woorden sloot hij krachtig de deur en grendelde deze.
Ik moet vlug de deuren gaan grendelen, maar ik zal ervoor zorgen dat uw vriend wordt binnengelaten zodra hij komt.

Traducciones

alemánverriegeln; zuriegeln
catalánbarrar; passar el forrellat
españolcorrer el cerrojo
esperantorigli; ŝnurarmi
feroéssteingja
finéslukita
francésverrouiller
frisón de Saterlandienpänje; ienpänne; sköätelje
frisón occidentalôfskoattelje
inglésbolt
portuguésaferrolhar
suecoregla