Información sobre la palabra vastleggen (neerlandés → Esperanto: registri)

Sinónimos: aantekenen, boeken, opnemen, inschrijven, registreren

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈvɑstlɛɣə(n)/
Separaciónvast·leg·gen

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) leg vast(ik) legde vast
(jij) legt vast(jij) legde vast
(hij) legt vast(hij) legde vast
(wij) leggen vast(wij) legden vast
(jullie) leggen vast(jullie) legden vast
(gij) legt vast(gij) legdet vast
(zij) leggen vast(zij) legden vast
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) vastlegge(dat ik) vastlegde
(dat jij) vastlegge(dat jij) vastlegde
(dat hij) vastlegge(dat hij) vastlegde
(dat wij) vastleggen(dat wij) vastlegden
(dat jullie) vastleggen(dat jullie) vastlegden
(dat gij) vastlegget(dat gij) vastlegdet
(dat zij) vastleggen(dat zij) vastlegden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
leg vastlegt vast
Participios
Participio presenteParticipio pasado
vastleggend, vastleggende(hebben) vastgelegd

Muestras de uso

Bedoel je dat de notaris hier is om de koop vast te leggen?

Traducciones

afrikáansaanteken
alemánregistrieren
catalánanotar; enregistrar; registrar
checoregistrovat; zapsat; zaregistrovat; zaznamenat; zaznamenávat
danésoptage; registrere
españolinscribir; registrar
esperantoregistri
finéskirjata
francésenregistrer
frisón de Saterlandregistrierje
frisón occidentalregistrearje
inglésrecord
noruegoinnskrive
papiamentoregistrá
portuguésalistar; inscrever; registar
suecoinregistrera; registrera
tailandésทะเบียน; บันทึก