Información sobre la palabra vastlopen (neerlandés → Esperanto: rajpi)

Categoría gramaticalverbo

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) loop vast(ik) liep vast
(jij) loopt vast(jij) liep vast
(hij) loopt vast(hij) liep vast
(wij) lopen vast(wij) liepen vast
(jullie) lopen vast(jullie) liepen vast
(gij) loopt vast(gij) liept vast
(zij) lopen vast(zij) liepen vast
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) vastlope(dat ik) vastliepe
(dat jij) vastlope(dat jij) vastliepe
(dat hij) vastlope(dat hij) vastliepe
(dat wij) vastlopen(dat wij) vastliepen
(dat jullie) vastlopen(dat jullie) vastliepen
(dat gij) vastlopet(dat gij) vastliepet
(dat zij) vastlopen(dat zij) vastliepen
Participios
Participio presenteParticipio pasado
vastlopend, vastlopende(zijn) vastgelopen

Traducciones

españolagarrotarse; dañarse
esperantorajpi
francésgripper; se gripper
inglésseize; seize up