Información sobre la palabra afslaan (neerlandés → Esperanto: rabati)

Sinónimos: aftrekken, korten, korting geven

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈɑfslan/
Separaciónaf·slaan

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) sla af(ik) sloeg af
(jij) slaat af(jij) sloeg af
(hij) slaat af(hij) sloeg af
(wij) slaan af(wij) sloegen af
(jullie) slaan af(jullie) sloegen af
(gij) slaat af(gij) sloegt af
(zij) slaan af(zij) sloegen af
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) afsla(dat ik) afsloege
(dat jij) afsla(dat jij) afsloege
(dat hij) afsla(dat hij) afsloege
(dat wij) afslaan(dat wij) afsloegen
(dat jullie) afslaan(dat jullie) afsloegen
(dat gij) afslaat(dat gij) afsloeget
(dat zij) afslaan(dat zij) afsloegen
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
sla afslaat af
Participios
Participio presenteParticipio pasado
afslaand, afslaande(hebben) afgeslagen

Traducciones

alemánablassen; nachlassen; Rabatt geben
españolbajar
esperantorabati
frisón de Saterlandätterläite; ouläite; Rabatt reeke
frisón occidentalôfslaan
inglésreduce
portuguésabater; descontar