Información sobre la palabra aangroeien (neerlandés → Esperanto: pligrandiĝi)

Sinónimos: groeien, toenemen, groter worden

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈaŋɣrujə(n)/
Separaciónaan·groei·en

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) groei aan(ik) groeide aan
(jij) groeit aan(jij) groeide aan
(hij) groeit aan(hij) groeide aan
(wij) groeien aan(wij) groeiden aan
(jullie) groeien aan(jullie) groeiden aan
(gij) groeit aan(gij) groeidet aan
(zij) groeien aan(zij) groeiden aan
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) aangroeie(dat ik) aangroeide
(dat jij) aangroeie(dat jij) aangroeide
(dat hij) aangroeie(dat hij) aangroeide
(dat wij) aangroeien(dat wij) aangroeiden
(dat jullie) aangroeien(dat jullie) aangroeiden
(dat gij) aangroeiet(dat gij) aangroeidet
(dat zij) aangroeien(dat zij) aangroeiden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
groei aangroeit aan
Participios
Participio presenteParticipio pasado
aangroeiend, aangroeiende(zijn) aangegroeid

Muestras de uso

Bereken de tijdsduur waarin de spanning van nul tot 176,75 V aangroeit.

Traducciones

alemángrößer werden; sich vergrößern
españolaumentar
esperantopligrandiĝi
francésaccroître; augmenter; grossir; s’accoître
húngaronő; nővekszik
inglésincrease; augment; grow
latínaccrescere
polacozwiększyć się