Información sobre la palabra bezetten (neerlandés → Esperanto: okupi)

Sinónimos: bekleden, beslaan, in beslag nemen, innemen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/bəˈzɛtə(n)/
Separaciónbe·zet·ten

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) bezet(ik) bezette
(jij) bezet(jij) bezette
(hij) bezet(hij) bezette
(wij) bezetten(wij) bezetten
(jullie) bezetten(jullie) bezetten
(gij) bezet(gij) bezettet
(zij) bezetten(zij) bezetten
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) bezette(dat ik) bezette
(dat jij) bezette(dat jij) bezette
(dat hij) bezette(dat hij) bezette
(dat wij) bezetten(dat wij) bezetten
(dat jullie) bezetten(dat jullie) bezetten
(dat gij) bezettet(dat gij) bezettet
(dat zij) bezetten(dat zij) bezetten
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
bezetbezet
Participios
Participio presenteParticipio pasado
bezettend, bezettende(hebben) bezet

Muestras de uso

Front‐de‐Boeuf keek ook naar buiten, greep zijn hoorn, blies krachtig en beval zijn mannen hun plaats op de muren te bezetten.

Traducciones

afrikáansbeslaan; beklee
alemánbekleiden; besetzen; einnehmen; in Anspruch nehmen
catalánocupar
españoldesempeñar; ocupar
esperantookupi
finésvarata
francésoccuper
frisón de Saterlandbekloodje; besätte; in Anspruch nieme
frisón occidentalbesette
húngaroelfolglal
inglésoccupy; take; engage; fill
inglés antiguoabysgian
italianooccupare
noruegobesette
papiamentookupá; tuma
polacozajmować
portuguésencher; ocupar; preencher