Información sobre la palabra aanrijden (neerlandés → Esperanto: alveturi)

Sinónimos: voorrijden, komen aanrijden

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈanrɛi̯dən/, /ˈanrɛi̯jə(n)/
Separaciónaan·rij·den

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) rij aan, rijd aan(ik) reed aan
(jij) rijdt aan(jij) reed aan
(hij) rijdt aan(hij) reed aan
(wij) rijden aan(wij) reden aan
(jullie) rijden aan(jullie) reden aan
(gij) rijdt aan(gij) reedt aan
(zij) rijden aan(zij) reden aan
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) aanrijde(dat ik) aanrede
(dat jij) aanrijde(dat jij) aanrede
(dat hij) aanrijde(dat hij) aanrede
(dat wij) aanrijden(dat wij) aanreden
(dat jullie) aanrijden(dat jullie) aanreden
(dat gij) aanrijdet(dat gij) aanredet
(dat zij) aanrijden(dat zij) aanreden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
rij aan, rijd aanrijdt aan
Participios
Participio presenteParticipio pasado
aanrijdend, aanrijdende(hebben) aangereden

Traducciones

alemánanlaufen
españolatropellar
esperantoalveturi
ingléscollide; run
portugués<ir a um lugar>
rumanoalerga; fugi