Información sobre la palabra lispelen (neerlandés → Esperanto: lispi)

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈlɪspələ(n)/
Separaciónlis·pe·len

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) lispel(ik) lispelde
(jij) lispelt(jij) lispelde
(hij) lispelt(hij) lispelde
(wij) lispelen(wij) lispelden
(jullie) lispelen(jullie) lispelden
(gij) lispelt(gij) lispeldet
(zij) lispelen(zij) lispelden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) lispele(dat ik) lispelde
(dat jij) lispele(dat jij) lispelde
(dat hij) lispele(dat hij) lispelde
(dat wij) lispelen(dat wij) lispelden
(dat jullie) lispelen(dat jullie) lispelden
(dat gij) lispelet(dat gij) lispeldet
(dat zij) lispelen(dat zij) lispelden
Participios
Participio presenteParticipio pasado
lispelend, lispelende(hebben) gelispeld

Traducciones

españolcecear; tartajear
esperantolispi
feroéslespa
ingléslisp
portuguéscecear