Información sobre la palabra leren (neerlandés → Esperanto: lernigi)

Sinónimos: onderwijzen, scholen, laten leren

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈleːrə(n)/
Separaciónle·ren

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) leer(ik) leerde
(jij) leert(jij) leerde
(hij) leert(hij) leerde
(wij) leren(wij) leerden
(jullie) leren(jullie) leerden
(gij) leert(gij) leerdet
(zij) leren(zij) leerden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) lere(dat ik) leerde
(dat jij) lere(dat jij) leerde
(dat hij) lere(dat hij) leerde
(dat wij) leren(dat wij) leerden
(dat jullie) leren(dat jullie) leerden
(dat gij) leret(dat gij) leerdet
(dat zij) leren(dat zij) leerden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
leerleert
Participios
Participio presenteParticipio pasado
lerend, lerende(hebben) geleerd

Muestras de uso

We zullen hem leren dat men in dit land zachtmoedig en aardig tegen zijn naaste moet zijn!

Traducciones

alemánlehren; schulen; lernen lassen; ausbilden in
españolenseñar
esperantolernigi
francésapprendre; enseigner
frisón occidentalleare
galésdysgu
inglésteach
latíndocere
sranan tongoleri
tailandésสอน