Información sobre la palabra wassen (neerlandés → Esperanto: lavi)

Sinónimos: de was doen, ómspoelen, uitwassen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈʋɑsə(n)/
Separaciónwas·sen

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) was(ik) waste, wies
(jij) wast(jij) waste, wies
(hij) wast(hij) waste, wies
(wij) wassen(wij) wasten, wiesen
(jullie) wassen(jullie) wasten, wiesen
(gij) wast(gij) wastet, wiest
(zij) wassen(zij) wasten, wiesen
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) wasse(dat ik) waste, wiese
(dat jij) wasse(dat jij) waste, wiese
(dat hij) wasse(dat hij) waste, wiese
(dat wij) wassen(dat wij) wasten, wiesen
(dat jullie) wassen(dat jullie) wasten, wiesen
(dat gij) wasset(dat gij) wastet, wieset
(dat zij) wassen(dat zij) wasten, wiesen
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
waswast
Participios
Participio presenteParticipio pasado
wassend, wassende(hebben) gewassen

Muestras de uso

Hij waste zijn gezicht, kleedde zich aan, gespte zijn laarzen dicht en hield de groene parel voortdurend in het oog.
De hofdames droegen haar naar bed, en wiesen haar verschrompelde ledematen, en gaven haar warme dranken, en dekten haar weggeteerde lichaam toe met dekens van lamswol.
Ze wastte haar lange, donkere haar.
Vervolgens wies hij hoofd en handen in het water en spoelde alle sporen van de nachtelijke braspartij weg.

Traducciones

afrikáanswas
albanéslaj
alemánspülen; waschen
catalánnetejar; rentar
checomýt; omývat; prát; umýt; umývat; vyprat
danésvaske
escocéswash
españollavar
esperantolavi
feroésvaska
finéspestä; wash
francéslaver
frisón de Saterlandspäile; waaske
frisón occidentalwaskje
gaélico escocésnigh
galésgolchi
hawaianoholoi
húngaromos
ingléswash; launder
inglés antiguowascan
italianolavare
latínluere; lavare
luxemburguéswäschen
malayocuci; mencuci
noruegovaske
papiamentolaba
polacomyć
portuguéslavar
rusoмыть; умывать
sranan tongowasi
suecotvätta
yidisװאַשן