Información sobre la palabra meenemen (neerlandés → Esperanto: kunporti)

Sinónimos: bijeenbrengen, medebrengen, medenemen, meebrengen, meedragen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈmenemə(n)/
Separaciónmee·ne·men

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) meeneem(ik) meenam
(jij) meeneemt(jij) meenam
(hij) meeneemt(hij) meenam
(wij) meenemen(wij) meenamen
(jullie) meenemen(jullie) meenamen
(gij) meeneemt(gij) meenaamt
(zij) meenemen(zij) meenamen
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) meeneme(dat ik) meename
(dat jij) meeneme(dat jij) meename
(dat hij) meeneme(dat hij) meename
(dat wij) meenemen(dat wij) meenamen
(dat jullie) meenemen(dat jullie) meenamen
(dat gij) meenemet(dat gij) meenamet
(dat zij) meenemen(dat zij) meenamen
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
neem meeneem meet
Participios
Participio presenteParticipio pasado
meenemend, meenemende(hebben) meegenomen

Muestras de uso

Ik kan niet meer meenemen dan u me geeft.
Daarom heb ik mijn gitaar meegenomen.
Neem een hengel mee, anders is het zo’n gek gezicht.

Traducciones

afrikáanssaambring
alemánmitbringen; mitnehmen
bajo sajónmednömmen
españolllevar
esperantokunporti
feroéshava við
francésapporter; emporter; prendre avec soi
frisón de Saterlandmeebrange; meenieme
griego antiguoἄγω
ingléstake along
portuguéslevar consigo
rusoзабирать; забрать
suecomedbringa