Información sobre la palabra zich gedragen (neerlandés → Esperanto: konduti)

Categoría gramaticalverbo reflexivo
Separaciónzich ge·dra·gen

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) gedraag mij(ik) gedroeg mij
(jij) gedraagt je(jij) gedroeg je
(hij) gedraagt zich(hij) gedroeg zich
(wij) gedragen ons(wij) gedroegen ons
(jullie) gedragen ons(jullie) gedroegen ons
(gij) gedraagt u(gij) gedroegt u
(zij) gedragen zich(zij) gedroegen zich
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) mij gedrage(dat ik) mij gedroege
(dat jij) je gedrage(dat jij) je gedroege
(dat hij) zich gedrage(dat hij) zich gedroege
(dat wij) ons gedragen(dat wij) ons gedroegen
(dat jullie) ons gedragen(dat jullie) ons gedroegen
(dat gij) u gedraget(dat gij) u gedroeget
(dat zij) zich gedragen(dat zij) zich gedroegen
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
gedraag jegedraagt je
Participios
Participio presenteParticipio pasado
zich gedragend, zich gedragende(hebben) zich gedragen