Información sobre la palabra oordelen (neerlandés → Esperanto: juĝi)

Sinónimos: berechten, vonnissen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈoːrdelə(n)/
Separaciónoor·de·len

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) oordeel(ik) oordeelde
(jij) oordeelt(jij) oordeelde
(hij) oordeelt(hij) oordeelde
(wij) oordelen(wij) oordeelden
(jullie) oordelen(jullie) oordeelden
(gij) oordeelt(gij) oordeeldet
(zij) oordelen(zij) oordeelden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) oordele(dat ik) oordeelde
(dat jij) oordele(dat jij) oordeelde
(dat hij) oordele(dat hij) oordeelde
(dat wij) oordelen(dat wij) oordeelden
(dat jullie) oordelen(dat jullie) oordeelden
(dat gij) oordelet(dat gij) oordeeldet
(dat zij) oordelen(dat zij) oordeelden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
oordeeloordeelt
Participios
Participio presenteParticipio pasado
oordelend, oordelende(hebben) geoordeeld

Muestras de uso

„De rechtbank heeft geoordeeld zonder kennis te hebben genomen van het achterliggende dossier, terwijl de AIVD de rechtbank deze mogelijkheid nadrukkelijk heeft aangeboden”, aldus de inlichtingendienst.

Traducciones

alemánrichten; urteilen; beurteilen; aburteilen
catalánjutjar
checoposuzovat; soudit
danésdømme
españoljuzgar
esperantojuĝi
feroésdøma
finéstuomita
francésjuger
frisón de Saterlandbeuurdeelje; gjuchte; uurdeelje
frisón occidentaloardielje
inglésjudge; adjudge
inglés antiguodeman
latíncensere; iudicare
papiamentohusga; huzga
portuguésjulgar
suecodöma