Información sobre la palabra aanwakkeren (neerlandés → Esperanto: instigi)

Sinónimos: aansporen, aanvuren, opwekken, zwepen, opzetten, opzwepen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈanʋɑkərən/
Separaciónaan·wak·ke·ren

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) wakker aan(ik) wakkerde aan
(jij) wakkert aan(jij) wakkerde aan
(hij) wakkert aan(hij) wakkerde aan
(wij) wakkeren aan(wij) wakkerden aan
(jullie) wakkeren aan(jullie) wakkerden aan
(gij) wakkert aan(gij) wakkerdet aan
(zij) wakkeren aan(zij) wakkerden aan
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) aanwakkere(dat ik) aanwakkerde
(dat jij) aanwakkere(dat jij) aanwakkerde
(dat hij) aanwakkere(dat hij) aanwakkerde
(dat wij) aanwakkeren(dat wij) aanwakkerden
(dat jullie) aanwakkeren(dat jullie) aanwakkerden
(dat gij) aanwakkeret(dat gij) aanwakkerdet
(dat zij) aanwakkeren(dat zij) aanwakkerden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
wakker aanwakkert aan
Participios
Participio presenteParticipio pasado
aanwakkerend, aanwakkerende(hebben) aangewakkerd

Traducciones

alemánanspornen; antreiben; aufhetzen; herausfordern; ankurbeln; anreizen; anstacheln; ermuntern; anstiften; anzetteln
cataláninstigar
españolinstigar
esperantoinstigi
feroéseggja til; elva
finésyllyttää
francésinciter; pousser à
frisón de Saterlandandrieuwe; aphisje; apiewerje; hääruutfoarderje
frisón occidentaloanfiterje; oanfjurje; oanhysje; oantrune; oantrúnje; oanwakkerje
inglésencourage; impel; instigate; spur on; urge; prod; prompt; abet; stir; whip up
portuguésimpelir; incitar; instigar
rumanoațâța; instiga; provoca
tailandésชวน; ชักชวน