Información sobre la palabra aanwijzen (neerlandés → Esperanto: indiki)

Sinónimos: aanduiden, aangeven, beduiden, uitduiden, wijzen, wijzen op

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈanʋɛi̯zə(n)/
Separaciónaan·wij·zen

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) wijs aan(ik) wees aan
(jij) wijst aan(jij) wees aan
(hij) wijst aan(hij) wees aan
(wij) wijzen aan(wij) wezen aan
(jullie) wijzen aan(jullie) wezen aan
(gij) wijst aan(gij) weest aan
(zij) wijzen aan(zij) wezen aan
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) aanwijze(dat ik) aanweze
(dat jij) aanwijze(dat jij) aanweze
(dat hij) aanwijze(dat hij) aanweze
(dat wij) aanwijzen(dat wij) aanwezen
(dat jullie) aanwijzen(dat jullie) aanwezen
(dat gij) aanwijzet(dat gij) aanwezet
(dat zij) aanwijzen(dat zij) aanwezen
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
wijs aanwijst aan
Participios
Participio presenteParticipio pasado
aanwijzend, aanwijzende(hebben) aangewezen

Muestras de uso

Hij wees twee indianen aan, die met de blanken aan een vuur zaten.
Slechts ashopen wezen de plek aan waar huizen en schuren hadden gestaan.

Traducciones

alemánandeuten; weisen; anweisen; zeigen; anzeigen; angeben; hinweisen auf; deuten auf; aufweisen
bajo sajónanwysen
catalánassenyalar; ensenyar; indicar
danésangive
españolindicar; señalar
esperantoindiki
finésviitata
francésdésigner; indiquer
frisón de Saterlandantjuude; anwiese; wiese
frisón occidentaloantsjutte; oanwize
inglésindicate; point out; denote
italianoindicare; mostrare
papiamentoindiká
portuguésindicar
sranan tongosori
suecoutpeka
tailandésชี้; ชี้ให้เห็น