Información sobre la palabra mopperen (neerlandés → Esperanto: grumbli)

Sinónimos: grommen, kankeren, morren, sputteren

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈmɔpərə(n)/
Separaciónmop·pe·ren

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) mopper(ik) mopperde
(jij) moppert(jij) mopperde
(hij) moppert(hij) mopperde
(wij) mopperen(wij) mopperden
(jullie) mopperen(jullie) mopperden
(gij) moppert(gij) mopperdet
(zij) mopperen(zij) mopperden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) moppere(dat ik) mopperde
(dat jij) moppere(dat jij) mopperde
(dat hij) moppere(dat hij) mopperde
(dat wij) mopperen(dat wij) mopperden
(dat jullie) mopperen(dat jullie) mopperden
(dat gij) mopperet(dat gij) mopperdet
(dat zij) mopperen(dat zij) mopperden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
moppermoppert
Participios
Participio presenteParticipio pasado
mopperend, mopperende(hebben) gemopperd

Muestras de uso

„Het is zonde, als ik mij zo mag uitdrukken”, mopperde deze.
„Heb ik dan keus?” mopperde Osherl zachtjes.
Jij hebt natuurlijk weer iets te mopperen.

Traducciones

alemánnörgeln; brummen; murren; knurren
catalánremuguejar; rondinar
danésbrumme; knurre
españolrefunfuñar; rezongar
esperantogrumbli
feroésgrenja
finésnurista
francésgrogner; râler
frisón de Saterlandwrakje
frisón occidentalprottelje
inglésgrumble; mutter; grouse
portuguésresmungar; rosnar
rusoбрюзжать