Información sobre la palabra ópteren (neerlandés → Esperanto: forkonsumi)

Sinónimos: opgebruiken, opmaken

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈɔpterə(n)/
Separaciónop·te·ren

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) teer op(ik) teerde op
(jij) teert op(jij) teerde op
(hij) teert op(hij) teerde op
(wij) teren op(wij) teerden op
(jullie) teren op(jullie) teerden op
(gij) teert op(gij) teerdet op
(zij) teren op(zij) teerden op
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) optere(dat ik) opteerde
(dat jij) optere(dat jij) opteerde
(dat hij) optere(dat hij) opteerde
(dat wij) opteren(dat wij) opteerden
(dat jullie) opteren(dat jullie) opteerden
(dat gij) opteret(dat gij) opteerdet
(dat zij) opteren(dat zij) opteerden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
teer opteert op
Participios
Participio presenteParticipio pasado
opterend, opterende(hebben) opgeteerd