Información sobre la palabra stromen (neerlandés → Esperanto: flui)

Sinónimos: lopen, vlieten, vloeien

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈstromə(n)/
Separaciónstro·men

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) stroom(ik) stroomde
(jij) stroomt(jij) stroomde
(hij) stroomt(hij) stroomde
(wij) stromen(wij) stroomden
(jullie) stromen(jullie) stroomden
(gij) stroomt(gij) stroomdet
(zij) stromen(zij) stroomden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) strome(dat ik) stroomde
(dat jij) strome(dat jij) stroomde
(dat hij) strome(dat hij) stroomde
(dat wij) stromen(dat wij) stroomden
(dat jullie) stromen(dat jullie) stroomden
(dat gij) stromet(dat gij) stroomdet
(dat zij) stromen(dat zij) stroomden
Participios
Participio presenteParticipio pasado
stromend, stromende(hebben) gestroomd

Muestras de uso

De rivier stroomde in een wijde bocht om de heuvel heen.

Traducciones

afrikáansstroom; vloei
alemánfließen; rinnen; strömen
bajo sajónvlöden
catalánfluir
checotéci
danésflyde
españolfluir; manar
esperantoflui
feroésflóta; reka; renna; streyma
finésvirrata
francéscouler
frisón de Saterlandfljoote; flouje; strieke
frisón occidentalfloeie; rinne
gaélico escocésruith
hawaianokahe
inglésflow; run; stream
inglés antiguoflowan
italianofluire; scorrere
latínfluere
luxemburguésfléissen
malayoalir … mengalir; alir; alur; mengalir; salir; salur
noruegoflyte; strømme; renne; flomme
polacopłynąć
portuguéscorrer; fluir
rumanocurge; se vărsa
rusoтечь
sranan tongolon
suecorinna; strömma
turcoakmak
yidisלױפֿן; פֿליסן; שטראָמען