Información sobre la palabra uitstrekken (neerlandés → Esperanto: etendi)

Sinónimos: ophouden, rekken, strekken, uitbreiden, uitsteken

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈœy̯tstrɛkə(n)/
Separaciónuit·strek·ken

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) strek uit(ik) strekte uit
(jij) strekt uit(jij) strekte uit
(hij) strekt uit(hij) strekte uit
(wij) strekken uit(wij) strekten uit
(jullie) strekken uit(jullie) strekten uit
(gij) strekt uit(gij) strektet uit
(zij) strekken uit(zij) strekten uit
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) uitstrekke(dat ik) uitstrekte
(dat jij) uitstrekke(dat jij) uitstrekte
(dat hij) uitstrekke(dat hij) uitstrekte
(dat wij) uitstrekken(dat wij) uitstrekten
(dat jullie) uitstrekken(dat jullie) uitstrekten
(dat gij) uitstrekket(dat gij) uitstrektet
(dat zij) uitstrekken(dat zij) uitstrekten
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
strek uitstrekt uit
Participios
Participio presenteParticipio pasado
uitstrekkend, uitstrekkende(hebben) uitgestrekt

Muestras de uso

Toen strekte Taurus een hand uit en greep de rand, trok zich op en werkte zich eroverheen.

Traducciones

alemánausbreiten; ausrecken; strecken; ausstrecken; erstrecken; aufspannen; ausspannen; auslegen; auswerfen; recken
catalánampliar; escampar; estendre; estirar
españolextender; tender
esperantoetendi
feroésrætta út; toyggja
finésojentaa
francésétendre
frisón de Saterlandräkke; uutbreedje; uuträkke; uutspreede
frisón occidentalútwreidzje
inglésreach; stretch; stretch out
portuguésdesdobrar; espraiar; estender; estirar
tailandésต่อ; ยื่น