Información sobre la palabra aanvoeren (neerlandés → Esperanto: estri)

Sinónimos: besturen, regeren, runnen, leiden, aan het hoofd staan van

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈanvuːrə(n)/
Separaciónaan·voe·ren

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) voer aan(ik) voerde aan
(jij) voert aan(jij) voerde aan
(hij) voert aan(hij) voerde aan
(wij) voeren aan(wij) voerden aan
(jullie) voeren aan(jullie) voerden aan
(gij) voert aan(gij) voerdet aan
(zij) voeren aan(zij) voerden aan
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) aanvoere(dat ik) aanvoerde
(dat jij) aanvoere(dat jij) aanvoerde
(dat hij) aanvoere(dat hij) aanvoerde
(dat wij) aanvoeren(dat wij) aanvoerden
(dat jullie) aanvoeren(dat jullie) aanvoerden
(dat gij) aanvoeret(dat gij) aanvoerdet
(dat zij) aanvoeren(dat zij) aanvoerden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
voer aanvoert aan
Participios
Participio presenteParticipio pasado
aanvoerend, aanvoerende(hebben) aangevoerd

Muestras de uso

Door wie worden zij aangevoerd?

Traducciones

afrikáansbestuur
alemánleiten; führen; anführen; befehligen
bajo sajónbestüren; regeren
danéslede
españolcapitanear; subyugar
esperantoestri
ingléshead
portuguésadministrar; dirigir
sranan tongoprey basi; prey edeman