Información sobre la palabra uitstappen (neerlandés → Esperanto: eliri)

Sinónimos: eropuit gaan, uitgaan, uitlopen, uitstijgen, uittreden

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈœy̯̯tstɑpə(n)/
Separaciónuit·stap·pen

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) stap uit(ik) stapte uit
(jij) stapt uit(jij) stapte uit
(hij) stapt uit(hij) stapte uit
(wij) stappen uit(wij) stapten uit
(jullie) stappen uit(jullie) stapten uit
(gij) stapt uit(gij) staptet uit
(zij) stappen uit(zij) stapten uit
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) uitstappe(dat ik) uitstapte
(dat jij) uitstappe(dat jij) uitstapte
(dat hij) uitstappe(dat hij) uitstapte
(dat wij) uitstappen(dat wij) uitstapten
(dat jullie) uitstappen(dat jullie) uitstapten
(dat gij) uitstappet(dat gij) uitstaptet
(dat zij) uitstappen(dat zij) uitstapten
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
stap uitstapt uit
Participios
Participio presenteParticipio pasado
uitstappend, uitstappende(zijn) uitgestapt

Muestras de uso

De drie metgezellen stapten uit.
Toen stapten ze beiden uit de auto.
Duurt het nog lang voordat jullie me helpen uitstappen?

Traducciones

afrikáansuitgaan; uitklim
albanésdal
alemánausgehen; ausrücken; hinausgehen; nach draußen gehen; hinaustreten; aussteigen; herauskommen; erscheinen
cabileñoffeɣ
catalánsortir
danésgå ud; stige ud
españolsalir
esperantoeliri
feroésfara út
francésaboutir; descendre; donner; sorter; sortir
frisón de Saterlanduutgunge; uutrukje
inglésalight; get out
italianouscire
papiamentosali
polacowychodzić; wyjść
portuguéssair
rumanoieși
suajili‐toka
tailandésออก; ออกไป
turcoçıkmak