Información sobre la palabra aanmaken (neerlandés → Esperanto: ekbruligi)

Sinónimos: aanleggen, aansteken, doen ontbranden, in brand steken, ontsteken, stoken, opsteken, in de hens zetten

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈamakə(n/
Separaciónaan·ma·ken

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) maak aan(ik) maakte aan
(jij) maakt aan(jij) maakte aan
(hij) maakt aan(hij) maakte aan
(wij) maken aan(wij) maakten aan
(jullie) maken aan(jullie) maakten aan
(gij) maakt aan(gij) maaktet aan
(zij) maken aan(zij) maakten aan
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) aanmake(dat ik) aanmaakte
(dat jij) aanmake(dat jij) aanmaakte
(dat hij) aanmake(dat hij) aanmaakte
(dat wij) aanmaken(dat wij) aanmaakten
(dat jullie) aanmaken(dat jullie) aanmaakten
(dat gij) aanmaket(dat gij) aanmaaktet
(dat zij) aanmaken(dat zij) aanmaakten
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
maak aanmaakt aan
Participios
Participio presenteParticipio pasado
aanmakend, aanmakende(hebben) aangemaakt

Muestras de uso

Hij begon de kachel aan te maken.
En zal ik het vuur aanmaken?

Traducciones

afrikáansaan die brand steek; aan brand steek
alemánin Brand stecken; anzünden; anstecken; entfachen
catalánencendre
danéstænde
españolencender
esperantoekbruligi; fajrigi
francésallumer; enflammer
frisón de Saterlandounstikke
frisón occidentaloansette; opstekke
hawaianohōʻā
húngaromeggyújt
ingléslight
inglés antiguoontendan
italianoaccendere
papiamentosende
portuguésacender
suecoantända