Información sobre la palabra nabij (neerlandés → Esperanto: apuda)

Sinónimos: aangrenzend, aanliggend, dichtbijgelegen, dichtbijzijnd, naastgelegen

Categoría gramaticaladjetivo
Pronunciación/naˈbɛi̯/
Separaciónna·bij

Grados de comparación

Positivonabij
Comparativonabijer
Superlativomeest nabij

Declinación

 PositivoComparativoSuperlativo
Predicativonabijnabijer(het) meest nabij, (het) meest nabije
AtributivoIndefinidoPlural masulino y femininonabijenabijeremeest nabije
Singular masculinonabijnabijermeest nabij
Pluralnabijenabijeremeest nabije
Definidonabijenabijeremeest nabije
Partitivonabijsnabijers 

Muestras de uso

En daar kon men mij vertellen dat heer Olivier nog een nabij familielid heeft.

Traducciones

alemánangrenzend; anstoßend; daneben befindlich; nebenan befindlich; Neben‐; nebenstehend
catalánveí
españoladyacente; contiguo; vecino
esperantoapuda
francésadjacent
frisón de Saterlandangränsjend; ansteetend
frisón occidentalneistlizzend
húngaromelletti
inglésnearby
portuguésadjacente; apenso; contíguo; junto; próximo; vizinho