Información sobre la palabra bespreken (neerlandés → Esperanto: diskuti)

Sinónimos: discussiëren, discuteren, van gedachten wisselen, bediscussiëren

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/bəˈsprekə(n)/
Separaciónbe·spre·ken

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) bespreek(ik) besprak
(jij) bespreekt(jij) besprak
(hij) bespreekt(hij) besprak
(wij) bespreken(wij) bespraken
(jullie) bespreken(jullie) bespraken
(gij) bespreekt(gij) bespraakt
(zij) bespreken(zij) bespraken
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) bespreke(dat ik) besprake
(dat jij) bespreke(dat jij) besprake
(dat hij) bespreke(dat hij) besprake
(dat wij) bespreken(dat wij) bespraken
(dat jullie) bespreken(dat jullie) bespraken
(dat gij) bespreket(dat gij) bespraket
(dat zij) bespreken(dat zij) bespraken
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
bespreekbespreekt
Participios
Participio presenteParticipio pasado
besprekend, besprekende(hebben) besproken

Traducciones

alemándiskutieren; verhandeln; besprechen
catalándiscutir
españoldiscutir; hablar de
esperantodiskuti; disputi
finéspohtia
francésdébattre; discuter
frisón de Saterlandärörterje; diskutierje; ferhondelje
frisón occidentaldiskusjearje
húngaromegvitat; vitat; vitázik
inglésdiscuss
italianodiscutere
papiamentodiskutí
polacodyskutować
portuguésdiscutir
suecodiskutera; orda om