Información sobre la palabra dicteren (neerlandés → Esperanto: dikti)

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/dɪkˈterə(n)/
Separacióndic·te·ren

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) dicteer(ik) dicteerde
(jij) dicteert(jij) dicteerde
(hij) dicteert(hij) dicteerde
(wij) dicteren(wij) dicteerden
(jullie) dicteren(jullie) dicteerden
(gij) dicteert(gij) dicteerdet
(zij) dicteren(zij) dicteerden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) dictere(dat ik) dicteerde
(dat jij) dictere(dat jij) dicteerde
(dat hij) dictere(dat hij) dicteerde
(dat wij) dicteren(dat wij) dicteerden
(dat jullie) dicteren(dat jullie) dicteerden
(dat gij) dicteret(dat gij) dicteerdet
(dat zij) dicteren(dat zij) dicteerden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
dicteerdicteert
Participios
Participio presenteParticipio pasado
dicterend, dicterende(hebben) gedicteerd

Muestras de uso

Maar ze kon het toch niet nalaten zo nu en dan een blik vol afkeer te werpen op de dicterende kikker, die achter haar stond.
Tot twaalf uur dicteerde Sam achter elkaar een aantal brieven, waarna hij aan Naomi vroeg of ze zin had om met hem bij McKenna te gaan lunchen.

Traducciones

alemánauferlegen; diktieren; vorsagen; zuerkennen; ansagen; vorschreiben; aufzwingen
catalándictar
españoldictar; imponer
esperantodikti
feroéssiga fyri; skipa fyri
francésdicter
frisón de Saterlandaplääse; diktierje; foarschrieuwe; foarskrieuwe
frisón occidentaldiktearje
inglésdictate
luxemburguésvirschreiwen
portuguésdictar
rumanodicta
suecodiktera
tagaloidiktá