Información sobre la palabra havenen (neerlandés → Esperanto: difekti)

Sinónimos: bederven, beschadigen, stukmaken, toetakelen, kapotmaken

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈɦavənə(n)/
Separaciónha·ve·nen

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) haven(ik) havende
(jij) havent(jij) havende
(hij) havent(hij) havende
(wij) havenen(wij) havenden
(jullie) havenen(jullie) havenden
(gij) havent(gij) havendet
(zij) havenen(zij) havenden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) havene(dat ik) havende
(dat jij) havene(dat jij) havende
(dat hij) havene(dat hij) havende
(dat wij) havenen(dat wij) havenden
(dat jullie) havenen(dat jullie) havenden
(dat gij) havenet(dat gij) havendet
(dat zij) havenen(dat zij) havenden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
havenhavent
Participios
Participio presenteParticipio pasado
havenend, havenende(hebben) gehavend

Muestras de uso

De uniformen waren zwaar gehavend, de wapens ontbraken en van het geteisterde groepje ging in het geheel geen gezag meer uit.
Ze hadden kans gezien het schip deerlijk te havenen, maar de machine draaide nog steeds.

Traducciones

afrikáansbeskadig
alemánbeschädigen; Schaden zufügen; verderben; verletzen; beeinträchtigen; schaden
catalándeteriorar; espatllar; fer malbé; perjudicar
danésbeskadige
españolechar a perder; estropear
esperantodifekti
feroésoyðileggja; spilla
finéspilata
francésabîmer; détériorer
frisón de Saterlandbeschäädigje; beseerje; beskäädigje; ferdierwe
frisón occidentalskansearje; bedjerre; skeine
húngaromegrongál; rongál
inglésdamage
inglés antiguowyrdan
italianodanneggiare
portuguésarruinar; avariar; danificar; deteriorar; estragar