Información sobre la palabra weekend (neerlandés → Esperanto: semajnfino)

Sinónimo: weekeinde

Categoría gramaticalsustantivo
Pronunciación/ˈʋikɛnt/
Separaciónwee·kend
Géneroneutro
Pluralweekends, weekenden

Diminutivo
SingularPlural
weekendjeweekendjes

Muestras de uso

De Spaanse minister van toerisme zei dit weekend dat hij verwacht dat het land dit jaar 10 procent minder toeristen zal ontvangen dan in 2008.
Dit weekend meldde het Pentagon dat de Russen ook de controle hadden verloren over de grote zuidelijke havenstad Cherson.
In andere delen van Europa hadden ze het dit weekend pas echt zwaar.
De wegen naar de Europese vakantiebestemmingen zullen de komende weekenden flink drukker zijn dan normaal, verwacht de ANWB.
O juffrouw Wiersma, ik heb zo’n zwaar weekend gehad.

Traducciones

afrikáansnaweek
alemánWochenende
danésweekend
esperantosemajnfino; semajnofino
francésweek‐end
frisón occidentalwykein
húngarohétvége
inglésweek‐end
islandéshelgi
noruegohelg
papiamentowikènt
suecoveckoslut
yidisסוף־װאָך