Información sobre la palabra aanhouden (neerlandés → Esperanto: daŭradi)

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈanɦɑu̯də(n)/
Separaciónaan·hou·den

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(hij) houdt aan(hij) hield aan
(zij) houden aan(zij) hielden aan
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat hij) aanhoude(dat hij) aanhielde
(dat zij) aanhouden(dat zij) aanhielden
Participios
Participio presenteParticipio pasado
aanhoudend, aanhoudende(hebben) aangehouden

Muestras de uso

De verwachting is dat de gladheid tot in de ochtend aanhoudt.

Traducciones

cataláncontinuar
españolcontinuar
esperantodaŭradi
frisón occidentaloanhâlde
ingléscontinue; hold; last
rumanocontinua; dura; ține