Información sobre la palabra omwínden (neerlandés → Esperanto: ĉirkaŭvolvi)

Sinónimo: omwikkelen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ɔmˈʋɪndə(n)/
Separaciónom·win·den

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) omwind(ik) omwond
(jij) omwindt(jij) omwond
(hij) omwindt(hij) omwond
(wij) omwinden(wij) omwonden
(jullie) omwinden(jullie) omwonden
(gij) omwindt(gij) omwondt
(zij) omwinden(zij) omwonden
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) omwinde(dat ik) omwonde
(dat jij) omwinde(dat jij) omwonde
(dat hij) omwinde(dat hij) omwonde
(dat wij) omwinden(dat wij) omwonden
(dat jullie) omwinden(dat jullie) omwonden
(dat gij) omwindet(dat gij) omwondet
(dat zij) omwinden(dat zij) omwonden
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
omwindomwindt
Participios
Participio presenteParticipio pasado
omwindend, omwindende(hebben) omwonden

Muestras de uso

Toen omwond ze het been met een los verband dat ze vastzette met een grof rood koord.