Información sobre la palabra genezen (neerlandés → Esperanto: saniĝi)

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ɣəˈnezə(n)/
Separaciónge·ne·zen

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) genees(ik) genas
(jij) geneest(jij) genas
(hij) geneest(hij) genas
(wij) genezen(wij) genazen
(jullie) genezen(jullie) genazen
(gij) geneest(gij) genaast
(zij) genezen(zij) genazen
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) geneze(dat ik) genaze
(dat jij) geneze(dat jij) genaze
(dat hij) geneze(dat hij) genaze
(dat wij) genezen(dat wij) genazen
(dat jullie) genezen(dat jullie) genazen
(dat gij) genezet(dat gij) genazet
(dat zij) genezen(dat zij) genazen
Participios
Participio presenteParticipio pasado
genezend, genezende(zijn) genezen

Muestras de uso

Een god bezocht hem in zijn dromen en beloofde hem dat hij zou genezen als hij een fontein zou bouwen op de weg die van het westen naar Shadizar leidde, zodat reizigers zich konden opfrissen en hun dorst konden lessen voor ze de stad betraden.

Traducciones

alemángenesen
españolsanar
esperantosaniĝi
frisón occidentalgenêze
inglésget better
suajili‐pona