Información sobre la palabra lezen (neerlandés → Esperanto: legi)

Sinónimo: aflezen

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈlezə(n)/
Separaciónle·zen

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) lees(ik) las
(jij) leest(jij) las
(hij) leest(hij) las
(wij) lezen(wij) lazen
(jullie) lezen(jullie) lazen
(gij) leest(gij) laast
(zij) lezen(zij) lazen
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) leze(dat ik) laze
(dat jij) leze(dat jij) laze
(dat hij) leze(dat hij) laze
(dat wij) lezen(dat wij) lazen
(dat jullie) lezen(dat jullie) lazen
(dat gij) lezet(dat gij) lazet
(dat zij) lezen(dat zij) lazen
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
leesleest
Participios
Participio presenteParticipio pasado
lezend, lezende(hebben) gelezen

Muestras de uso

Zal ik u iets te lezen geven?
Nog nooit had hij iemand zien lezen.
Barbicane had wel iets anders te doen dan te lezen.
Hij was zo in gedachten verdiept dat hij de ambtenaar Dorknoper niet opmerkte, toen die al lezend het krantegebouw verliet.
Lees je nooit kranten?
Ik gaf hem uw boodschap, die hij ter plekke las.
Heb je de krant al gelezen?

Traducciones

afrikáanslees
albanéslexoj
alemánlesen
bajo sajónleasen
catalánllegir
criolla jamaiquinariid
checočíst; čísti; přečíst; přednášet
danéslæse
escocésread
españolleer
esperantolegi
feroéslesa
finéslukea
francéslire
frisón de Saterlandleese
frisón occidentallêze
gaélico escocésleugh
galésdarllen
húngaroolvas
inglésread
islandéslesa
italianoleggere
latínlegere
luxemburguésliesen
noruegolese
papiamentolesa
polacoczytać
portuguésler
rumanociti
rusoпрочитать; читать
sranan tongoleysi
suajili‐soma
suecoläsa
tailandésอ่าน; อ่านหนังสือ
turcookumak