Información sobre la palabra uitgeven (neerlandés → Esperanto: elspezi)

Sinónimos: besteden, spanderen, spenderen, verteren, opdokken

Categoría gramaticalverbo
Pronunciación/ˈœy̯txevə(n)/
Separaciónuit·ge·ven

Conjugación

Modo indicativo
PresentePasado
(ik) geef uit(ik) gaf uit
(jij) geeft uit(jij) gaf uit
(hij) geeft uit(hij) gaf uit
(wij) geven uit(wij) gaven uit
(jullie) geven uit(jullie) gaven uit
(gij) geeft uit(gij) gaaft uit
(zij) geven uit(zij) gaven uit
Modo subjuntivo
PresentePasado
(dat ik) uitgeve(dat ik) uitgave
(dat jij) uitgeve(dat jij) uitgave
(dat hij) uitgeve(dat hij) uitgave
(dat wij) uitgeven(dat wij) uitgaven
(dat jullie) uitgeven(dat jullie) uitgaven
(dat gij) uitgevet(dat gij) uitgavet
(dat zij) uitgeven(dat zij) uitgaven
Modo imperativo
Singular/PluralPlural
geef uitgeeft uit
Participios
Participio presenteParticipio pasado
uitgevend, uitgevende(hebben) uitgegeven

Muestras de uso

We geven te veel aan eten uit!
U heeft nog tien minuten om het uit te geven.

Traducciones

afrikáansspandeer; opdok
alemánauslegen; verausgaben
catalándesembolsar; gastar
danésgive ud
españoldesembolsar; gastar
esperantoelspezi
francésdépenser
frisón de Saterlanduutreeke
gaélico escocéscosg
inglésspend; expend
italianospendere
polacowydawać
portuguésgastar