Informatie over het woord kalen (Nederlands → Esperanto: kalviĝi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈkalə(n)/
Afbrekingka·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) kaal(ik) kaalde
(jij) kaalt(jij) kaalde
(hij) kaalt(hij) kaalde
(wij) kalen(wij) kaalden
(jullie) kalen(jullie) kaalden
(gij) kaalt(gij) kaaldet
(zij) kalen(zij) kaalden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) kale(dat ik) kaalde
(dat jij) kale(dat jij) kaalde
(dat hij) kale(dat hij) kaalde
(dat wij) kalen(dat wij) kaalden
(dat jullie) kalen(dat jullie) kaalden
(dat gij) kalet(dat gij) kaaldet
(dat zij) kalen(dat zij) kaalden
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
kalend, kalende(hebben) gekaald

Vertalingen

Duitskahl werden; kahlköpfig werden; eine Glatze bekommen
Engelsbe balding
Esperantokalviĝi
Latijncalvescere