Informatie over het woord morrelen (Nederlands → Esperanto: ĉirkaŭpalpi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈmɔrələ(n)/
Afbrekingmor·re·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) morrel(ik) morrelde
(jij) morrelt(jij) morrelde
(hij) morrelt(hij) morrelde
(wij) morrelen(wij) morrelden
(jullie) morrelen(jullie) morrelden
(gij) morrelt(gij) morreldet
(zij) morrelen(zij) morrelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) morrele(dat ik) morrelde
(dat jij) morrele(dat jij) morrelde
(dat hij) morrele(dat hij) morrelde
(dat wij) morrelen(dat wij) morrelden
(dat jullie) morrelen(dat jullie) morrelden
(dat gij) morrelet(dat gij) morreldet
(dat zij) morrelen(dat zij) morrelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
morrelmorrelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
morrelend, morrelende(hebben) gemorreld

Vertalingen

Engelsfumble
Esperantoĉirkaŭpalpi