Informatie over het woord tronen (Nederlands → Esperanto: troni)

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) troon(ik) troonde
(jij) troont(jij) troonde
(hij) troont(hij) troonde
(wij) tronen(wij) troonden
(jullie) tronen(jullie) troonden
(gij) troont(gij) troondet
(zij) tronen(zij) troonden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) trone(dat ik) troonde
(dat jij) trone(dat jij) troonde
(dat hij) trone(dat hij) troonde
(dat wij) tronen(dat wij) troonden
(dat jullie) tronen(dat jullie) troonden
(dat gij) tronet(dat gij) troondet
(dat zij) tronen(dat zij) troonden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
troontroont
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
tronend, tronende(hebben) getroond

Vertalingen

Duitsthronen
Engelsreign
Esperantotroni
Portugeesestar no trono; reinar
Westerlauwers Friestroanje