Synoniemen: overpoten, transplanteren, verplanten, verpoten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈovərplɑntə(n)/ |
---|
Afbreking | over·plan·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) plant over | (ik) plantte over |
(jij) plant over | (jij) plantte over |
(hij) plant over | (hij) plantte over |
(wij) planten over | (wij) plantten over |
(jullie) planten over | (jullie) plantten over |
(gij) plant over | (gij) planttet over |
(zij) planten over | (zij) plantten over |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) overplante | (dat ik) overplantte |
(dat jij) overplante | (dat jij) overplantte |
(dat hij) overplante | (dat hij) overplantte |
(dat wij) overplanten | (dat wij) overplantten |
(dat jullie) overplanten | (dat jullie) overplantten |
(dat gij) overplantet | (dat gij) overplanttet |
(dat zij) overplanten | (dat zij) overplantten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
plant over | plant over |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
overplantend, overplantende | (hebben) overgeplant |