Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) verraad | (ik) verried, verraadde |
(jij) verraadt | (jij) verried, verraadde |
(hij) verraadt | (hij) verried, verraadde |
(wij) verraden | (wij) verrieden, verraadden |
(jullie) verraden | (jullie) verrieden, verraadden |
(gij) verraadt | (gij) verriedt, verraaddet |
(zij) verraden | (zij) verrieden, verraadden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) verrade | (dat ik) verriede, verraadde |
(dat jij) verrade | (dat jij) verriede, verraadde |
(dat hij) verrade | (dat hij) verriede, verraadde |
(dat wij) verraden | (dat wij) verrieden, verraadden |
(dat jullie) verraden | (dat jullie) verrieden, verraadden |
(dat gij) verradet | (dat gij) verriedet, verraaddet |
(dat zij) verraden | (dat zij) verrieden, verraadden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
verraad | verraadt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
verradend, verradende | (hebben) verraden |