Informatie over het woord patrouilleren (Nederlands → Esperanto: patroli)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/patruˈjerə(n)/
Afbrekingpa·trouil·le·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) patrouilleer(ik) patrouilleerde
(jij) patrouilleert(jij) patrouilleerde
(hij) patrouilleert(hij) patrouilleerde
(wij) patrouilleren(wij) patrouilleerden
(jullie) patrouilleren(jullie) patrouilleerden
(gij) patrouilleert(gij) patrouilleerdet
(zij) patrouilleren(zij) patrouilleerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) patrouillere(dat ik) patrouilleerde
(dat jij) patrouillere(dat jij) patrouilleerde
(dat hij) patrouillere(dat hij) patrouilleerde
(dat wij) patrouilleren(dat wij) patrouilleerden
(dat jullie) patrouilleren(dat jullie) patrouilleerden
(dat gij) patrouilleret(dat gij) patrouilleerdet
(dat zij) patrouilleren(dat zij) patrouilleerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
patrouilleerpatrouilleert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
patrouillerend, patrouillerende(hebben) gepatrouilleerd

Voorbeelden van gebruik

De politie patrouilleert in de straten van Maputo en de regering zegt de situatie inmiddels weer onder controle te hebben.
Japanse vliegtuigen patrouilleren langs de kust.
De militairen zullen ook langs de grens tussen beide landen patrouilleren.

Vertalingen

Engelspatrol
Esperantopatroli
Papiamentspatruyá
Portugeespatrulhar