Informatie over het woord mekkeren (Nederlands → Esperanto: meki)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈmɛkərə(n)/
Afbrekingmek·ke·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) mekker(ik) mekkerde
(jij) mekkert(jij) mekkerde
(hij) mekkert(hij) mekkerde
(wij) mekkeren(wij) mekkerden
(jullie) mekkeren(jullie) mekkerden
(gij) mekkert(gij) mekkerdet
(zij) mekkeren(zij) mekkerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) mekkere(dat ik) mekkerde
(dat jij) mekkere(dat jij) mekkerde
(dat hij) mekkere(dat hij) mekkerde
(dat wij) mekkeren(dat wij) mekkerden
(dat jullie) mekkeren(dat jullie) mekkerden
(dat gij) mekkeret(dat gij) mekkerdet
(dat zij) mekkeren(dat zij) mekkerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
mekkermekkert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
mekkerend, mekkerende(hebben) gemekkerd

Voorbeelden van gebruik

De laatste geit schoot wild mekkerend langs haar heen, de helling op.

Vertalingen

Engelsbleat
Esperantomeki; kaprobleki
Faeröersjarma
Spaansbalar