Synoniemen: opentrekken, ontstoppen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈopəmakə(n)/ |
---|
Afbreking | open·ma·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) maak open | (ik) maakte open |
(jij) maakt open | (jij) maakte open |
(hij) maakt open | (hij) maakte open |
(wij) maken open | (wij) maakten open |
(jullie) maken open | (jullie) maakten open |
(gij) maakt open | (gij) maaktet open |
(zij) maken open | (zij) maakten open |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) openmake | (dat ik) openmaakte |
(dat jij) openmake | (dat jij) openmaakte |
(dat hij) openmake | (dat hij) openmaakte |
(dat wij) openmaken | (dat wij) openmaakten |
(dat jullie) openmaken | (dat jullie) openmaakten |
(dat gij) openmaket | (dat gij) openmaaktet |
(dat zij) openmaken | (dat zij) openmaakten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
maak open | maakt open |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
openmakend, openmakende | (hebben) opengemaakt |